‘Ik ben niet rijk, maar ik zou het verdorie wel graag zijn’, zingt de Amerikaanse countryzanger Chris Janson. ‘Met geld kan je geen geluk kopen, zeggen ze. Misschien. Maar wel een boot.’
Geld alleen maakt niet gelukkig, maar het is zonder twijfel makkelijker om gelukkig te zijn mét geld dan zonder.
Tenzij je zo ascetisch bent als Diogenes. Toen Alexander de Grote de Griekse filosoof opzocht, trof hij hem zittend aan voor de ton waarin hij woonde. Alexander bood hem aan om een wens te vervullen. Diogenes vroeg niet om geld, enkel of de machtige heerser een stapje opzij kon gaan, omdat hij in het zonlicht stond.
Toch geldt voor de meesten: meer geld is beter. Al verliest dat vanaf een bepaald peil zijn betekenis. Zo hoorde ik ooit dat Jürgen Klinsmann aan het eind van zijn carrière nog miljoenen kon verdienen door in China te gaan voetballen, maar de hyperefficiënte Duits spits zou er niets van hebben willen weten.
Hij had al genoeg geld. ‘Ik kan toch ook maar één biefstuk per dag eten?’ Het is te mooi om dood te checken.
Het exacte punt waarop extra geld niet langer extra geluk oplevert, is een lastige vraag. Er zijn ongetwijfeld mensen voor wie het altijd meer moet zijn, zoals de Griekse wijsgeer Epicurus (een tijdgenoot van Diogenes) al zei: ‘Niets is genoeg voor wie aan genoeg te weinig heeft’.
Wat is de ordegrootte van ‘genoeg’ voor Jan(tien) Modaal? Volgens nieuw Amerikaans onderzoek ligt de grens op een inkomen van minstens 500 duizend dollar per jaar (475 duizend euro), een stuk hoger dan de 75 duizend dollar die in 2010 in een andere studie werd vastgesteld.
Opmerkelijk genoeg zijn beide onderzoeken door dezelfde auteur uitgevoerd: Daniel Kahneman. Twee jaar geleden kreeg de psycholoog en winnaar van de Nobelprijs voor de economie van 2002 een studie onder ogen van doctoraatstudent Matthew Killingsworth. Die concludeerde dat er helemaal geen punt was waarop geld niet meer bijdraagt aan meer geluk.
Kahneman en Killingsworth bundelden de krachten en bestudeerden opnieuw hun enquêtedata, wat tot opmerkelijke bevindingen leidde.
Zo blijkt dat bij gelukkige mensen meer geld blijft bijdragen aan meer geluk. Tot ten minste de grens van 500 duizend dollar per jaar (niemand van de bevraagde Amerikanen had een hoger inkomen dan dat). Het is dus mogelijk dat er boven dat bedrag een punt is waarop extra geld geen groter geluk oplevert.
Bij ongelukkige mensen blijkt dat er vanaf een bepaald inkomensniveau (rond de honderdduizend dollar) geen extra geluk meer bij komt. ‘Voor heel arme mensen maakt het duidelijk een verschil als ze meer geld hebben’, aldus Killingsworth in het Britse weekblad New Scientist. ‘Maar als je je ondanks een fatsoenlijk inkomen nog steeds ellendig voelt, dan is de bron van die ellende misschien niet iets dat met geld te verhelpen is.’
Een element dat in deze analyse niet aan bod komt, is het belang van relatieve rijkdom voor geluk. ‘Geen mens is een eiland, geheel op zichzelf’, in de woorden van de Engelse dichter John Donne. Mensen verhouden zich tot anderen, en meten zich daar ook vaak aan af. Inkomen is dus ook een relatief gegeven.
Economen denken dan meteen aan de Easterlin-paradox. De Amerikaanse econoom Richard Easterlin stelde bijna vijftig jaar geleden vast dat rijke mensen in een samenleving meestal gelukkiger zijn dan armen. Maar als een samenleving als geheel rijker wordt, wordt die niet gelukkiger. Easterlin concludeerde daaruit dat niet geld, maar het gevoel rijker te zijn dan onze buren ons gelukkig maakt.
Er zijn verschillende experimenten uitgevoerd om dit te testen. Een van de bekendste dateert uit 1998, en vroeg deelnemers welke hypothetische uitkomst ze verkozen:
A) Een jaarinkomen van 50 duizend dollar, terwijl anderen in de samenleving 25 duizend dollar verdienen.
B) Een jaarinkomen van 100 duizend dollar, terwijl anderen 200 duizend dollar verdienen (de prijzen van goederen en diensten zijn in beide scenario’s gelijk).
Als enkel de koopkracht van geld doorslaggevend zou zijn, zou iedereen voor een hoger absoluut inkomen (B) kiezen. Toch verkoos de helft van de deelnemers optie A, omdat voor hen een hoger relatief inkomen belangrijker was.
Anders gezegd: zij dobberen liever rond in een roeiboot tussen de rubberbootjes, dan in een speedboot tussen de jachten.